
‘Bouw een tent voor de Heer!’ zegt Mozes. ‘Tof, doen we!’ roept het volk. ‘Wat hebben we nodig?’ Och, ongeveer 1000 kilo goud, 3400 kilo zilver en 2400 kilo koper. Verder een vrachtwagen vol acaciahout, een paar honderd meter zuivere wol en stevig gesponnen linnen. Oh ja, en doeken van geitenhaar, ramsvellen en zeekoevellen. Iemand? Iemand zeekoevellen?
Het beste
Als het om God gaat is alleen het beste goed genoeg. Edelmetaal, kwaliteitsproducten, hardhout, edelstenen, vakmanschap. Niet alleen voor de tent, maar ook voor de priesterkleren, de zalfolie en het reukwerk. Bij die laatste twee wordt er zelfs genoemd dat de samenstelling niet gekopieerd mocht worden. Iemand die hetzelfde recept gebruikt voor zijn eigen olie of reukwerk kan vertrekken.
Het roept de vraag op: Geef ik het beste dat ik heb aan God? Hoe kan ik offeren van wat ik heb? Het is een voor de hand liggende vraag en daarmee inmiddels al een flink cliché geworden: Geef God het beste dat je hebt! Halleluja! Laten we dat doen!
Ehm, maar hoe dan?
Paradox
In de opdracht van God aan het volk vinden we een mooie paradox (ik hou van paradoxen). Exodus 35: Mozes zegt tegen het volk: ‘Yahweh draagt u op Hem geschenken te geven.’ Lijkt me duidelijk. Geschenken hadden ze genoeg. Ze hadden gouden en zilveren sieraden meegekregen vanuit Egypte (zozeer zelfs dat er staat dat ze de Egyptenaren ‘beroofden’). Daar kunnen ze wel wat mee. God wil het.
Mozes gaat verder: ‘Laat iedereen die daartoe bereid is iets aan Yahweh afstaan.’ Oh, dus eerst was het een opdracht en nu toch vrijwillig? Verderop staat ook dat alle Israëlieten, mannen en vrouwen, die daartoe bereid waren, vrijwillig geschenken brachten. Blijkbaar waren er mensen niet bereid, die verder niets gaven. Interessant …
Volgens mij hangt dit samen met het idee dat we in het Nieuwe Testament tegenkomen: God heeft de blijmoedige gever lief. Het hangt samen met geven uit liefde, in plaats van uit dwang. Geven omdat je om iemand geeft. Geven omdat je om God geeft.
Eigen verlangens
Er zit ook iets wrangs in dit verhaal. Mozes is flinke tijd boven op de berg, schrijft netjes alles op wat God zegt en geeft het door aan het volk. Maar wat gebeurt er?
Op hetzelfde moment dat Mozes van God de opdracht krijgt om tegen het volk te zeggen dat ze het beste aan Hem moeten geven, is het volk bezig met het vrijwillig en blijmoedig geven van het beste dat hebben. Voor een totaal verkeerd doel.
‘We bouwen een gouden kalf!’ roept iemand. ‘Tof, doen we!’ roept het volk. En uit gaan de oorringen en al het goud wordt op een hoop bij Aaron gebracht. Die weet niets beter dat het in het vuur te gooien ‘en toen kwam dat kalf eruit tevoorschijn’.
Het volk geeft het beste dat ze hebben, vrijwillig en blijmoedig, onder flink feestgevier, voor iets dat alleen hun eigen verlangens en behoeften bevredigt.
Misschien zelfs, maar dat is wel een beetje speculatie, waren er mensen die oprecht dachten dat ze God een plezier deden met een gouden beeld. De menselijke drang om iets te doen was groter dan het geduld en de vraag naar wat God wilde.
Hoe geef ik God het beste dat ik heb? Vrijwillig, blijmoedig, maar vooral: op God gericht!